De mogelijkheden om over te schakelen naar een koolstofarm energiesysteem verschillen in Nederland aanmerkelijk met die in andere EU-lidstaten.
In ons vlakke deltagebied zijn nauwelijks mogelijkheden voor toepassing van waterkrachtcentrales. Ook de mogelijkheden voor energie uit biomassa zijn beperkt door de hoge bevolkingsdichtheid.
Om te komen tot de gewenste reductie van de CO2-uitstoot zullen wij vooral ook het gebruik van de energie drastisch moeten inperken. In het SER Nationaal Energieakkoord wordt uitgegaan van een energiereductie van 1,5 % per jaar, dat wil zeggen: circa 50 % reductie tot 2050.
Bevolkingsgroei en economische groei werken dit echter tegen. Voorzichtigheidshalve gaan we ervan uit dat de energievraag slechts voor de helft van de economische groei doorwerkt. Uitgaande van een (beperkte) economische groei van 1,5 % per jaar en een bevolkingstoename van 0,3 % per jaar zal de uiteindelijke energiereductie daardoor 20 % bedragen. Dat wil zeggen: een reductie van 3.254 PJ in 2013 naar 2.665 PJ in 2050.
Wind op zee
Betreffende windenergie op zee gaan we uit van de Rijksstructuurvisie waarin negen gebieden op de Noordzee worden aangewezen (beschikbaar oppervlak: een kleine 3.000 km2). Hierop zouden zo’n 5.600 moderne windturbines kunnen worden geplaatst met een totaal vermogen van 42 GW waarmee op de winderige Noordzee jaarlijks zo’n 550 PJ aan windenergie kan worden geoogst; dit is bijna 20 % van de verwachte energievraag in 2050. Let wel: dit is tienmaal hetgeen we in het kader van het SER-akkoord denken te realiseren tot 2023.
Op land en IJsselmeer gaan we ervan uit dat hooguit enkele duizenden turbines worden geplaatst met een totaal vermogen van 6 GW. Deze leveren jaarlijks zo’n 54 PJ aan windstroom; circa
2 % van de energievraag in 2050.
De prognoses voor zonne-energie lopen zeer sterk uiteen. Uitgaande van het volledig benutten van alle beschikbare daken van woningen en utiliteitsbouw, is er plaats voor zo’n 200 miljoen standaard zonnepanelen, waarmee we jaarlijks circa 200 PJ op kunnen wekken, 7 % van de toekomstige energievraag.
Wanneer we hier de bijdrage van zon-thermische energie, geothermische energie en energie uit biomassa en afval aan toevoegen (tezamen circa 10 %), dan ligt de bijdrage van al deze koolstofarme bronnen rond de 40 %.
Sterke fluctueringen
Wind- en zonne-energie zijn sterk fluctuerende elektrische energiebronnen. Wanneer het aandeel hiervan in het energiesysteem gaat domineren, kunnen de verschillen in vraag en aanbod niet langer opgevangen worden door de regelbare gascentrales of uitwisseling met buurlanden: een groot opslagsysteem is nodig om vraag en aanbod in balans te houden.
Chemische opslag in de vorm van waterstofgas (H2) blijkt daarvoor de beste oplossing: rekening houdend met de hiermee gepaard gaande energieverliezen zal de bijdrage van de koolstofarme bronnen worden verminderd tot circa 30 %.
Wij denken dat er na 2020 weer draagvlak ontstaat voor kernenergie. Zouden wij in 2050 drie kerncentrales met elk een elektrisch vermogen van 1,5 GW inzetten in ons energiesysteem, dan wordt de bijdrage van de koolstofarme energiebronnen vermeerderd met zo’n 5 tot 35 %.
Ondanks maximalisering van de bijdragen van de koolstofarme energiebronnen, zijn we in 2050 zeker voor de helft nog steeds afhankelijk van fossiele energiebronnen door bevolkings- en economische groei.
Laat een reactie achter